Zijn architectuur moet verrassen maar ook verfijning hebben in materialisering en detaillering en gelaagd zijn op verschillende schaalniveaus. Van die puzzel ligt hij soms wakker. Voor hem geen verloren tijd, maar intensief met je vak bezig zijn. Wat hem verder bezighoudt, zijn de kavelprijzen in een stad als Amsterdam, die leiden tot demografische verschraling. Jacco van Wengerden is de 30ste kandidaat in de interviewestafette.
Architect Jacco van Wengerden
De weg die Jacco van Wengerden bewandelde richting architectuur, liep via de MTS en HTS richting Australië waar hij in vier jaar het vak in de praktijk leerde doorgronden. Terug in Nederland werkte hij ruim vier jaar voor Ben van Berkel in Amsterdam en zes jaar voor Arjen Hoogeveen, waarna hij vertrok naar VMX waar hij Gijs Baks tegen het lijf liep. Ze begonnen in 2008 bureau Baks van Wengerden en net toen dat een feit was begon de crisis. Noodgedwongen waren ze dus aangewezen op particuliere opdrachtgevers die onafhankelijk van investeerders konden werken. Hun overlevingsstrategie bestond uit het strikken van zoveel mogelijk particulieren. Met succes. Ze hadden het geluk opdrachtgevers aan zich te binden met de ambitie om in gezamenlijkheid iets moois te maken. Ze ontwierpen zo een aardig oeuvre bij elkaar, maar het was zeker geen makkelijke tijd. Inmiddels zijn de heren al vijf jaar uit elkaar omdat hun ontwerpambities te veel verschilden. Atelier Van Wengerden telt vier man.
Wat is er typisch Van Wengerden aan het portfolio?
Wat ik belangrijk vind aan mijn architectuur is dat het een grote mate van verfijning heeft in materialisering en detaillering. Daarnaast moet die verfijning ook tot uitdrukking komen in gelaagdheid op verschillende schaalniveaus. Maar het belangrijkste is dat het ontwerp herkenbaar is en tegelijkertijd ook een verrassingseffect heeft. Een huisje als dat van mevrouw Rebel in Almere (Rebel House, red.) dat ik destijds samen met Gijs Baks ontwierp, is wat mij betreft een representatief voor mijn architectuuropvatting.
Waar sta je over tien jaar?
Da’s typisch zo’n vraag waar ik geen antwoord op weet. Maar ik zou wel graag op grotere schaal projecten doen en dat lijkt te lukken. Zo won ik samen met het CPO Sciencepark de selectie voor zestien appartementen met parkeerplaatsen en gezamenlijke ruimten op een zelfbouwkavel in Amsterdam-Oost. De kavel was lastig omdat hij aan een dijk ligt waardoor je aan een berg randvoorwaarden van het Waterschap moet voldoen. Daarnaast ligt het gebouw aan een toegangsweg naar de Amsterdamse ringweg met alle geluidbelasting van dien. Daar komt dan nog eens bij dat het kavel tussen andere, veel hogere gebouwen ligt wat de daglichttoetreding lastig maakt. Ook moest het ontwerp zo duurzaam en energiezuinig mogelijk zijn. Een knap ingewikkelde vraagstuk dat is opgelost met een uitkraging aan de kant van de dijk waarop je niet mag bouwen. Een tweede uitkraging aan de straatzijde zorgt voor een
buitenruimte die een royale toegang oplevert tot het gebouw. Dergelijke ingewikkelde puzzels wil ik de komende jaren graag vaker oplossen.
Lig je ’s nachts wel eens ergens wakker van?
Ik kan soms wakker liggen van de vakinhoudelijke puzzels die in mijn hoofd ontstaan tijdens de zoektocht naar mogelijke oplossingen. En als zich dan onverwacht een goed idee aandient, spring ik uit mijn bed om het idee op papier te zetten. Da’s geen verloren tijd, maar hoort bij intensief met je vak bezig zijn.
Kan je een voorbeeld geven?
Momenteel zijn we bezig met een villa in Den Haag; het JK House. Ik heb enorm zitten prakkiseren over het materiaal waarmee ik de gevel van het gebouw wilde bekleden. De villa ligt op een leeg stuk terrein middenin een bouwblok met jaren dertig woningen opgetrokken uit baksteen. Op de plek van de villa stond oorspronkelijk een tuincentrum en om die link naar het verleden op een subtiele manier gestalte te geven, kwam ik uiteindelijk uit op cortenstalen persroosters met een open structuur. Het is de bedoeling dat er klimop tegenop gaat groeien die het staal deels aan het oog onttrekt en zo een mooi gedoseerd kleurenpalet oplevert. Zo’n oplossing bedenken, betekent puzzelen en dat houdt me soms dus wakker.
Pieker je wel eens over de stand van het vak?
Zelden, maar dat wil niet zeggen dat ik niet geëngageerd ben. Het is me beslist niet ontgaan dat er tijdens de crisis meer oog was voor de toepassing van slimme bouwmethodes en alternatieve materiaaltoepassingen om bouwen toch mogelijk te maken. En ik zie ook dat nu de economie weer aantrekt, er weer veel neergezet wordt uitsluitend om geld te verdienen. Een zorgelijke ontwikkeling omdat een gebouw de context bepaald voor de komende twintig, vijftig of honderd jaar. Om met zo’n gebouw waarde aan de bestaande context toe te voegen, is meer gelaagdheid in het architectonische programma nodig dan enkel een financiële prikkel. Gelukkig zijn er ook ontwikkelaars die wel oog hebben voor goede architectuur en uit die hoek ontvang ik het liefst mijn opdrachten.
In een wijk als Zeeburg staan uitsluitend grote dure woningen. Wat vind je van die ontwikkeling?
Dat is een kwalijke zaak omdat er alleen plaats is voor veertigers en vijftigers die ruim voor de crisis een woning kochten en nu dus over voldoende geld beschikken om op Zeeburg iets nieuws te kopen. De jongere generatie heeft door de huidige maatschappelijke ontwikkeling het nakijken: banken doen moeilijk over leningen en de context qua werken verandert omdat er steeds minder vaste contracten worden vergeven. Deze ontwikkelingen leiden tot een demografische verschraling van zo’n wijk omdat de aanstormende generatie met beperktere financiële middelen ontbreekt. Die tendens zie je overigens ook in een wijk als Amstelkwartier. De gemeente vraagt er gigantische kavelprijzen waardoor er een veel te
eenzijdige bevolkingssamenstelling ontstaat.
Kan je een wijk als Zeeburg niet opzetten als een tuindorp uit de jaren dertig?
Dat probleem speelt al decennialang omdat wijken uitsluitend op het programma wonen worden ontwikkeld. Je kunt nergens terecht voor vermaak, een kop koffie of een broodje of een werkplek. Daarvoor moet je richting centrum en dat is al zo druk. Wat je dus zou moeten doen, is satellieten rond het centrum ontwikkelen waar je wonen, werken, horeca en recreëren op een eigentijdse manier combineert. Waarom dat niet lukt? Ik denk dat de meeste ontwikkelaars het financiële risico te groot vinden.
Jacqueline Tellinga noemde in het vorige interview het Rebel House een intensieve opgave, klopt dat?
Zeker. De moeilijkheid van een kleine woning ontwerpen, zit in een aantal factoren. Een daarvan is het budget dat vaak beperkt is, terwijl het woonprogramma wat functies betreft gelijk blijft. Je zult die functies voor minder geld op een beperkter oppervlak toch moeten realiseren zonder de eigenheid en de ruimtelijke kwaliteit van het ontwerp uit het oog te verliezen.
Hoe denk je over ‘de kleine’ bouwopgave?
Hoewel het voor een architect ondoenlijk is alleen met die bouwopgave bezig te zijn, vind ik het toch ontzettend leuk om te doen. Daar wil ik wel bij aantekenen dat als er een opdrachtgever naar me toekomt
die een klein huis voor weinig geld wil neerzetten, ik hem verwijs ik naar cataloguswoningen. Maar als er iemand komt die mijn werk kan waarderen en vanuit liefde en passie voor architectuur iets moois wil maken, kan er een dialoog ontstaan op basis waarvan we met een relatief beperkt budget toch tot iets bijzonders en kleins kunnen komen. Zonder die mindset lukt het beslist niet. Als je met weinig geld toch iets bijzonders wil maken, is een goed netwerk van vakmensen die je passie voor schoonheid delen onmisbaar. Het bijzondere aan mensen die hun vak verstaan, is dat ze met je kunnen meedenken over de materialisatie en detaillering van je ontwerp. Ik heb in de loop der jaren een netwerk opgebouwd van meubelmakers, aannemers, timmerlieden en metaalbewerkers die me helpen bij het fysiek maken van mijn ontwerp. Werken vanuit die wisselwerking resulteert in oplossingen die je zelf als architect niet zo snel zult bedenken. Zo bestaat de gevel van het Rebel House (72 m2, red.) uit aluminium platen, een industrieel product dat budgettair goed paste. Samen met de vakmensen uit mijn netwerk kreeg ik het voor elkaar een subtiele schil zonder lekdorpels en daktrimmen te realiseren en daar is het mij als architect om te doen.
Tellinga geeft het liefst zelfbouwers voorrang bij de verdeling van de ontwikkelrechten. Goed idee?
Dat is maar de vraag. Het Homeruskwartier in Almere is opgezet met die gedachte in het achterhoofd. Om het eentonige beeld van rijtjeshuizen van projectontwikkelaars te doorbreken, werd de wijk welstandvrij. Er moest een diversiteit aan stijlen, woonoppervlak en materiaalgebruik komen. Wie er nu rondloopt, kan zien dat het experiment niet gelukt is. Als het erop aankomt, kiezen mensen namelijk toch voor veilige materialen als keramische dakpannen, houten kozijnen en metselwerk. Ik vind het streven op zich goed, maar de gewenste variatie krijg je zonder sturing nooit voor elkaar. Begrijp me niet verkeerd. Ik heb niets tegen zelfbouw zolang er maar supervisie is van een architect of van welstand.
Waar komt bij ontwikkelaars toch het idee vandaan dat alleen grote woningen deugen?
Dat is volgens mij de algemene tendens van meer, meer en meer die de afgelopen decennia opgeld deed, maar daar gaat het niet om. Als mensen hun kleine appartement in de steeds drukkere binnenstad willen
ontvluchten omdat ze een gezin willen stichten, begrijp ik dat ze meer licht en ruimte willen. Tegelijkertijd willen anderen vlak bij de binnenstad wonen, maar kunnen ze niks vinden. Als je beter nadenkt over wat nodig is voor een bepaalde plek bij de stad en zorgt voor een goede mix van kleine, middelgrote en grote woningen en je vergeet niet de landschappelijke kwaliteit mee te nemen in het ontwerp, dan voorkom je eerder genoemde demografische verschraling en kom je tot leefbare wijken die zijn afgestemd op waar werkelijk behoefte aan is. Dat vraagt wel een heel andere benadering dan maar raak bouwen omdat wat je ook neerzet toch wel geld in het laatje brengen.
Tot slot: wie van de oudere generatie wil je dat ik ga interviewen en waarover moet ons gesprek gaan?
Ik stuur je naar autodidact/kunstenaar David Veldhoen. Zijn werk bevindt zich op het snijvlak van kunst en architectuur. Je moet je met hem maar eens buigen over de vraag waar kunstenaarschap ophoudt en architectuur begint en omgekeerd.
Dit artikel is gepubliceerd in ArchitectuurNL nummer 2 van 2018
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.