Spelenderwijs ontmoeten, dat is wat we willen

Interview

Spelenderwijs ontmoeten, dat is wat we willen

Door: Peter de Winter | 24-03-2015

In de moderne stad kan je twintig jaar in een portiek wonen zonder je buurman te kennen. Dat wil Joep Mollink niet en daarom creëert hij projecten waar men elkaar ‘spelenderwijs’ kan ontmoeten. Zijn generatie benadert niet meer ‘voor’, maar ‘met’ mensen de bouwopgaaf. De toekomst van pas afgestudeerde architecten ziet hij zonnig in. Wie in deze crisis toch bouwkunde gaat studeren, is uit het juiste hout gesneden. Mollink is de tiende kandidaat in de interviewestafette. Hij werd uitgenodigd door Ton Schaap.

Toen Joep Mollink van MOPET architecten hoorde dat Ton Schaap hem had aangewezen als opvolger in de interviewestafette die sinds begin 2014 loopt in ArchitectuurNL, voelde hij zich vereerd. Schaap is één van zijn helden. Op de vraag waarom dan precies, zegt hij dat je je vak kunt uitoefenen omdat het moet of vanuit bevlogenheid. Wat Schaap in Amsterdam wist te bereiken, verraadt een bevlogenheid die volgens Mollink onnavolgbaar is. ‘Hoe hij Amsterdamse stedenbouw richting Europa exporteert en misschien zelfs de wereld vormgaf, vind ik buitengewoon knap. De projecten waaraan hij afgelopen decennia zijn bijdrage leverde, zijn goed en met oog voor detail uitgevoerd en hebben de kwaliteit van de gebouwde omgeving op een hoger plan getild. Dat maakt hem een van mijn helden op stedenbouwkundig gebied.

Ton Schaap wil graag van je weten hoe jij de rol van de stedenbouwer ziet en waar de kansen voor architectuur liggen.

Ik kom er steeds meer achter dat architectuur een verlengstuk is van stedenbouw. Om in voetbaltermen te spreken: de stedenbouw geeft een voorzet en architectuur kopt in. Daarnaast vind ik het interessant om de uitgangspunten van stedenbouw te bevragen. Ik wil niet klakkeloos voor waar aannemen waar stedenbouwers mee komen. Er worden randvoorwaarden gesteld zoals straten, lanen en volumes en de architect wordt geacht die volumes in te kleuren om zo de stedelijke ruimte die zij beogen af te maken en daarbinnen het programma ruimte te bieden. Als je ruimte biedt aan het programma door middel van stedenbouw en architectuur, dan moet de ontmoeting tussen programma en de context een gepaste, zo niet waardevolle ontmoeting zijn. Vandaar de kritische benadering. Het gebouw moet een bestaansrecht kennen die meer is als alleen de noodzaak van het interne programma. En vaak is het dan noodzakelijk archieven door te spitten om te komen tot ook een historische verankering en verklaring. Het ene ontmoet het andere ‘ergens’. Zo hebben wij bij Blok 118 ervoor gekozen om, binnen de wegenstructuur die het eiland opdeelt in stroken waar Blok 118 een einde van was, die structuur als stedelijke ruimte door te trekken in het blok. Om ervoor te zorgen dat je het als een collectief kunt zien van de twintig gezinnen die er wonen, hebben we er een gezamenlijke ruimte van gemaakt, die naast een werkelijke ook een visuele verbinding maakt met de context. Je mixt zo moderne stedenbouw met oude waardes als de veilige beslotenheid van hofjes. Het is voor MOPET steeds zoeken naar oude normen en waarden waarmee we in de moderne stad de anonimiteit willen doorbreken. In de stad kan je twintig jaar in een portiek wonen zonder dat je weet hoe je bovenbuurman heet. Dat willen we voorkomen in onze ontwerpen. Het gaat ons om een omgeving waar mensen elkaar als het ware spelenderwijs kunnen ontmoeten. Sociale cohesie ontstaat en wordt vanzelfsprekend door ontmoetingen te ensceneren.

Waarom zijn die vanzelfsprekende kwaliteiten van pleinen en hofjes verloren gegaan?

Er zijn altijd pogingen gedaan om van die ontmoetingsplekken te realiseren, maar als je dat in eindeloze structuren van bijvoorbeeld een CIAM- of bloemkoolwijk doet, dan wordt de ‘ontmoeting’ knap lastig of zelfs dwangmatig. De relatieve eindeloosheid van die eenvormige ruimtes en hun monotone decor zorgt ervoor dat er anonimiteit ontstaat. In zo’n omgeving vinden kinderen elkaar uiteindelijk wel op het speelpleintje, maar voor de rest kan niemand meer aanwijzen waar hij of zij woont. Waar het om gaat, is dat je door de manier waarop je met de context omgaat, letterlijk je weg kunt vinden in een wijk. Daarom kijk ik liever naar de 19e eeuwse stad dan de functionele.

Hoe ensceneer je dan ontmoetingen?

Wat dat betreft hebben Ton Schaap en Sjoerd Soeters veel invloed op me gehad. Sjoerd leerde me bijvoorbeeld dat je kunt zoeken als een bloemist naar een boeket dat eenheid in vorm, veelheid in kleur heeft, of veelheid in kleur en eenheid in vorm. Beiden geven balans, maar vergeet hierin ook de factor herkenbaarheid niet. Wanneer maak je die keuze? Als je gaat mixen, dan moet je gevoel ontwikkelen voor verhoudingen en kleurcombinaties. Daar gaat het vak architectuur over. Dat je je niet eenzijdig toelegt op het een of het ander, maar onderzoekt welke ruimte of context om welke antwoorden vraagt. En dat antwoord hoeft dan niet eenheid in vorm, veelheid in kleur te zijn. Er kan binnen een stad of wijk behoefte bestaan aan eenheid in vorm, veelheid in kleur én veelheid in kleur en eenheid in vorm. Kiezen voor mengvormen dus en daarin is Ton Schaap een meester. Als een stedenbouwer een fantastisch plan heeft uitgewerkt met nauw omschreven gebouwhoogtes en –volumes, schuilt het gevaar hierin dat een projectontwikkelaar er maximaal gebruik van maakt en er overal eenheidsworst ontstaat. Als architect wil je het gevoel achter het stedenbouwkundig plan achterhalen. Wat wordt er gevraagd en welk eindresultaat is daarop het beste antwoord. Daar moet je kritisch naar blijven kijken want dwalen door een wijk is niet erg, maar verdwalen in de eindeloze zee van eenvormigheid is een ramp.

Is dat typerend voor jouw generatie architecten?

Ik denk dat wij veel minder hoefden kiezen omdat we volop konden en kunnen putten uit alle interpretaties die inmiddels aan modernisme en postmodernisme zijn gegeven. Dus in plaats van ontwerpen vanuit pasklare antwoorden, zoeken wij meer naar specifieke mogelijkheden binnen een vraagstuk. Dit komt door wie we zijn binnen ons ontwerp-DNA en dat wordt bepaald door waar je werkte, door wie je bent opgeleid en voor welke invloeden je kiest. De maatschappelijke veranderingen waar de vorige generaties mee te maken hadden, zijn anders dan de huidige. Bij hen ging het om een overgeorganiseerde maatschappij waarin gezin, buurt en kerk nog centraal stonden. Dat ontbreekt nu. Het is niet meer zo duidelijk hoe de maatschappij in elkaar zit. Vraagstukken staan veel geïsoleerder ten opzichte van elkaar. Er zijn nauwelijks kwesties die voor iedereen gelden. Vandaag de dag gaat het om specifieke vraagstukken die gelden voor specifieke groepen, mensen en plekken. Wij zijn veel meer ‘ondernemers in de tijd’ op zoek naar mogelijkheden om dingen beter te maken. Het proces is veel interactiever geworden. Althans, interactiever dan destijds toen architecten zich als een groep wijze mannen in een kamer opsloten om met elkaar te bepalen wat goed was voor de mensen die in hun ontwerpen zouden gaan wonen. Voor woningcorporaties maakten een architect en een gebiedsontwikkelaar de dienst uit. Met de beste bedoelingen overigens, maar de architect plaatste zich wel op een troon waar hij eigenlijk niet thuishoort. Vandaag de dag ga je eerst de dialoog aan met bewoners om te ontdekken wat hun wensen zijn. Intensief, maar bevredigend. Beter althans dan hoe het er in de jaren ’50, ’60 en ook nog ’70 aan toe ging. Toen was er een beeld over de maatschappij en waar die naartoe ging en wat jij daar als architect aan kon bijdragen. Wat onze generatie anders maakt, is dat wij niet meer ‘voor’ mensen willen ontwerpen. Het gaat ons om samen ‘met’ mensen de gebouwde omgeving in te richten. De samenleving is niet langer maakbaar, ze ontwikkelt zichzelf. Dat is het verschil.

Zit er vandaag de dag nog iemand op een net afgestudeerde architect te wachten?

Wij wel. We hebben net nog een nieuwe stagiair aangenomen. Ik vind de generatie architecten die nu van de TU’s en Academies afkomen juist interessant omdat ze ondanks alle tegenwind er toch voor gaan. Dat moet wel een opmerkelijke generatie opleveren. Als je midden in de crisis tegen alle goedbedoelde adviezen in toch bouwkunde gaat studeren, dan ben je in mijn optiek uit het juiste hout gesneden. De mensen die wij aannemen, bevragen me voluit en leggen me het vuur na aan de schenen. Ze zijn bovendien vaak bevlogen als het om ons vak gaat, en dat is een van de belangrijkste eigenschappen waarover een architect moet beschikken. We merken dat het geen meelifters zijn, maar zoekers naar oorspronkelijkheid. We hebben hier te maken met jonge mensen die geen trendgevoelige ontwerpen willen uitdenken. Ze zijn op zoek naar waar ze zelf staan ten opzichte van wat er om hen heen gebeurt. Ze durven de meest basale vragen te stellen. Wat dat betreft zie ik de toekomst niet somber in. Wat hun nieuwe rol gaat worden? In de utiliteitsmarkt zullen steeds meer allianties ontstaan tussen producenten en ontwerpers. De positie van de bouwer die tussen de klant en het eindproduct instaat, gaat radicaal veranderen en daarin gaan architecten door hun veranderende manier van werken een rol spelen. Ze gaan producent en klant veel dichter bij elkaar brengen. De architect wordt weer de bouwheer die het proces gaat begeleiden, maar zal vanuit dienstbaarheid altijd kritisch en attent de grens blijven opzoeken en verleggen.

Hoe schat jij de potentie van 3D printen in voor de gebouwde omgeving?

Het is een beetje zo als met computergames. Destijds speelde ik Space Invaders, een vrij simpel spel opgebouwd uit grove pixels. Kijk je nu naar de games, dan ziet alles er levensecht uit. 3D printen in de bouw zit nog op het niveau van Space Invaders van toen, en wordt pas echt interessant als er gezocht wordt naar de grens van het maximaal haalbare van dit product, nieuwe bouwmaterialen en -methoden moeten nog worden doorontwikkeld. En dat staat nog los van de acceptatievraag.Ik moet nog zien dat particuliere opdrachtgevers hun vermogen gaan steken in een experimentele kunststof woning die zijn duurzame kwaliteit nog moet bewijzen.

Tot slot: wie van de oude generatie wil je dat ik ga interviewen en wat wil je weten?

Frits van Dongen. Zoals Ton Schaap zijn Amsterdamse stedenbouw naar Europa exporteerde, zo doet Frits van Dongen dat qua architectuur naar onder andere Korea. Mijn vraag is hoe hij dat invult. Heeft hij de Nederlandse typologie geïntroduceerd op de Koreaanse markt of helpt hij de woning- en stedenbouw vanuit de Koreaanse typologie verder te ontwikkelen? En vindt Van Dongen het aanbevelingswaardig voor studenten zich al tijdens hun opleiding te oriënteren op het exporteren van kennis?

Fotografie: Martin Wengelaar

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.

Gerelateerd

Tags: , , , ,

    Schrijf een reactie

    Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.