Het had ook een kaas kunnen zijn, of een kaars. Maar architect Jos van Eldonk koos voor het nieuwe stadhuis van Gouda het beeld van de Goudse stroopwafel. Hij ontwierp een groot glazen blok met een patroon van bakstenen ruiten waaruit in het midden een grote hap is genomen; daarin is een atrium gemaakt met, voor iedereen zichtbaar, de raadzaal. Het is een sterk beeldmerk met een warm, huiselijk interieur. En toch is het geen gebouw dat beklijft.
‘De Stroopwafel’ is een krachtig gebaar en geeft Gouda een herkenbaar gezicht – als je met de trein het station binnenrijdt en je ziet het gebouw naast je opdoemen, weet je meteen waar je bent. Dat is zonder meer een kwaliteit. Maar is dit meer dan een sterk beeldmerk? Die vraag dringt zich op, zeker nu door heel Nederland opvallende gemeentehuizen verrijzen. De witte driehoekige toren van Rudy Uytenhaak in Den Haag Zuidwest, het ‘kristal’ van 3xN in Nieuwegein, Inbo’s organische rieten ensemble in Midden-Delfland, het sculpturale glazen paviljoen dat de Cie in Hardenberg bouwde en natuurlijk het ‘Zaanse huis’ stadhuis in Zaanstad (ook Soeters van Eldonk) – het is slechts een greep uit de lange lijst van gemeenten waar het afgelopen jaar spraakmakende nieuwbouw werd gerealiseerd.
De aanleiding voor de bouwwoede, die uiteraard stamt uit de periode voor de crisis, is overal hetzelfde. Het gaat ofwel om een samenvoeging van gemeenten, die vervolgens een nieuw bestuurscentrum nodig hebben. Ofwel om het samenvoegen van verouderde kantoren, zoals in Gouda, waardoor de gemeente qua huisvesting goedkoper uit is en efficiënter opereert. Dat laatste gebeurt mede door de introductie van het Nieuwe Werken – gemeenten gaan massaal overstag voor deze manier van flexibel werken zonder vaste werkplekken.
De wens van elke gemeente
De invulling van de architectonische opgave is ook overal min of meer hetzelfde. Bestuurders vinden het belangrijk dat een gebouw transparantie uitstraalt; de gemeente wil zich een toegankelijke dienstverlener tonen die niets te verbergen heeft. Veel glas dus. Een ander algemeen uitgangspunt is duurzaamheid. Vanwege de energierekening, maar ook omdat het goed is voor het imago. Dit aspect zit ’m vooral in een compacte vorm, in de rol die atria en glazen gevels in de klimaatbeheersing spelen en in installaties zoals warmte-koudeopslag. En tot slot is er de vurige wens van vrijwel elke gemeente om een icoon te bouwen. Een sterk gebouw dat uitdrukking geeft aan de identiteit van de stad. Dat de stad, of het dorp à la Bilbao ‘op de kaart’ zet. Of tenminste een flinke impuls geeft aan een (opnieuw te ontwikkelen) gebied.
Dit alles stond ook in de briefing aan de vijf architecten die in 2006 deelnamen aan de besloten competitie voor het nieuwe stadhuis in Gouda. Door middel van een stemming – ook typisch voor veel recente stadhuisprojecten – koos de bevolking de iconische ‘Stroopwafel’ tot winnaar. OTH werd later door de gemeente geselecteerd als interieurarchitect.
Spoorzone
Het project is onderdeel van het masterplan voor de ‘Goudse Spoorzone’. De noordzijde – de ‘verkeerde kant’ – van het spoor moet van een lelijk stuk stad transformeren naar een aantrekkelijk en levendig visitekaartje. Naast het stadhuis komen een nieuwe bioscoop en een parkeergarage; voor de toekomst staan kantoren en woningbouw gepland.
Soeters Van Eldonk staan naast hun persoonlijke interpretaties van de lokale folklore ook bekend om hun stedenbouwkundige expertise. De manier waarop in Zaanstad het nieuwe stadhuis met het station, het busstation en het vernieuwde stadscentrum is verknoopt is ongeëvenaard. Maar in Gouda kreeg Van Eldonk helaas niet de kans om op een groter schaalniveau mee te denken; het stadhuis is op merkwaardige wijze ingekapseld door de fietsenstalling bij het station. Het enige pluspunt is dat je aan de zijde van het entreeplein niet veel ziet van het woud van fietsen.
Verschil in sferen en kwaliteiten
Het stadhuis anno 2012 is een mix van het traditionele, monumentale stadhuis en het laagdrempelige stadskantoor uit de jaren zeventig. Het moet er stáán en tegelijkertijd zeer toegankelijk zijn. Gouda benadrukt dit gegeven in de naam ‘Huis van de Stad’: een gebouw waar de bevolking zich thuis voelt en waar zij met het bestuur in contact komt. Maar als je er binnenloopt krijg je dat gevoel niet meteen. De entree met receptie is een grote, onbestemde ruimte met een rij stoelen voor wachtende mensen. In de expositieruimte en op de flexwerkplekken voor zzp-ers, aan het programma toegevoegd voor meer levendigheid, gebeurt niets. De oorfauteuils op de harde natuurstenen vloer ogen verdwaald, het geheel onaf. Het enige sterke element is de brede houten trap die vanuit de receptiebalie omhoog spiraalt door het atrium.
Op de eerste verdieping, waar de publieksbalies zijn, is de sfeer heel anders. Het hout en okergeel van de liftkernen, het tapijt en de gestoffeerde bankjes geven een huiselijke, warme uitstraling aan deze ruimte. Jos Van Eldonk wilde van het interieur een ‘kamer van de burger’ maken en dat is hier goed gelukt. Pronkstuk is de met G’s gedecoreerde raadzaal die als een soort amfitheater in het atrium is geplaatst en aan de achterzijde uitzicht biedt over de stad en vice versa. Om de interactie met het publiek te versterken bedacht de architect om de zaal aan te lichten met speciale gekleurde verlichting; bij een stabiele politieke situatie zie je de kleur van de coalitie, bij heftige debatten wisselen (partij)kleuren elkaar af. Die politieke lading ervaar je in de praktijk overigens niet. Wel ziet het er mooi uit, vooral ’s avonds.
Fijne werkplek
Behalve dat het stadhuis een publieke functie heeft, is het natuurlijk ook de werkplek van honderden ambtenaren. Na de sjofele kantoren waarin ze in Gouda voorheen huisden, is het Huis van de Stad voor hen een verademing. Het Nieuwe Werken is ongetwijfeld even wennen – behalve burgemeester en wethouders heeft niemand meer een eigen bureau – maar de open verdiepingen met grote vides, glazen binnenwanden, opvallend goede akoestiek en naar alle kanten uitzicht maken dat gemis meer dan goed. En dankzij de vele loungezitjes, royale fauteuils, grote schemerlampen, picknicktafels en zelfs een tennistafel voelen de werknemers zich hier inmiddels helemaal op hun gemak.
Stadhuis beklijft niet
Fijne werkplekken, fraaie raadzaal, sterke gevel. Dat is allemaal geslaagd aan het Huis van de Stad. En toch is dit niet een icoon dat zich in je geheugen grift, zoals het oude stadhuis van Gouda of bijvoorbeeld het stadhuis van Hilversum. Dat komt deels doordat er inmiddels zo veel opvallende gemeentehuizen zijn dat een ‘Stroopwafel’ nauwelijks opzien meer baart. Tegelijkertijd zou je kunnen zeggen dat het probleem juist zit in het feit dat het beeldmerk sterker is dan de ruimtelijke zeggingskracht van de architectuur.
Hoe dichter je bij het gebouw komt, hoe minder van die eerste krachtige indruk overeind blijft. De weinig verfijnde entreepartij met tourniquet is een voorbeeld, net als de rommelige hal, maar ook de kernen met de liften die dankzij de donker houten deuren een uitgesproken jaren zeventig sfeer ademen. Op dat niveau, het niveau van de details, beklijft het gebouw niet. En zo ben je, als de trein Gouda weer uitrijdt, het Huis van de Stad verrassend snel weer vergeten.
Fotografie: Raoul Suermondt
Dit artikel is verschenen in ArchitectuurNL 7-2012.