Annet van Otterloo studeerde Sociale Geschiedenis
/ Migratiegeschiedenis aan de Universiteit van
Leiden. Sinds 2004 werkt ze samen met Jeanne
van Heeswijk aan diverse projecten op het gebied
van wijkontwikkeling, zoals Dwaallicht van Nieuw
Crooswijk. Sinds 2007 is ze projectmanager
bij Stichting Freehouse die ruimtes opzet waar
lokale ondernemers, jongeren en kunstenaars/
ontwerpers samen kunnen komen om kennis,
ervaring en ideeën uit te wisselen. Projecten zijn
o.a. Afrikaanderwijk Coöperatie, Markt van Morgen,
Wijkkeuken van Zuid, Wijkatelier op Zuid. Ook
is ze sinds 2012 projectcoördinator Foodscape
Schilderswijk Den Haag bij Urbaniahoeve.
degelijk het verschil kunnen maken. Ze krijgen binnen de coöperatie de
kans hun kwaliteiten te ontplooien waarmee ze hun inkomen kunnen
aanvullen met eigen initiatief. Daarvan moet je de betekenis beslist
niet onderschatten. Veel vrouwen van rond de vijftig waren altijd alleen
dochter, moeder, oma, echtgenoot of buurvrouw. Ze werden nooit
aangesproken op hun professionele kwaliteiten. Als je dan ineens de
kans krijgt je te profileren als professioneel kok of vakbekwaam naaister,
dan doet dat echt iets met je gevoel van eigenwaarde. Er wonen hier
vrouwen die virtuoos 3D kunnen borduren. Van huis uit maken ze altijd
roosjes of andere bloemetjes. Tot de dag dat zich een textielontwerper
meldt met de vraag of ze ook 3D doodshoofdjes kunnen maken. Blijkt
geen enkel probleem. Kunstenaar opgetogen en die vrouwen zijn ineens
betrokken bij werk waar ze normaal gesproken nooit mee in aanraking
komen.
Toch blijft de Afrikaanderwijk een armlastige buurt
Het ligt er maar aan hoe je ernaar kijkt. Het is inderdaad een arme buurt.
Overheden, welzijnsorganisaties en corporaties geven hier niet minder
geld uit dan elders in de stad. Probleem is dat het geld niet in de wijk landt.
Met de Afrikaanderwijk Coöperatie proberen we nieuwe geldstromen naar
het gebied te trekken, maar ook bestaande geldstromen om te buigen
zodat ze ten gunste komen van de bewoners. Neem Vestia. Die corporatie
bezit 80 procent van de woningen en heeft dus een heleboel portieken
die schoongemaakt en onderhouden moeten worden. Dat gebeurde eerst
door een schoonmaakbedrijf van buiten de stad. Om daar verandering
in brengen, hebben wij als wijkcoöperatie schoonmaakdienst ‘Schoon’
opgericht met als doel een aantal mensen uit de wijk aan een baan te
helpen. Daarnaast wordt de bedrijfskleding lokaal geproduceerd, gaan de
dweilen van de schoonmakers naar de plaatselijke wasserette en doet een
lokale dame de administratie van Schoon. Met een paar simpele ingrepen
circuleert het geld nu dus in de wijk.
Daar komt bij dat de schoonmakers uit de wijk komen en altijd wel
een oom, een buurman of een neef van iemand zijn. Dat maakt dat de
mensen vanzelf ook minder snel hun rommel laten slingeren omdat ze
weten wie het straks weer schoon moet maken. Bovendien vervullen
de vertrouwde gezichten van de schoonmakers ook nog een andere
sociaal-maatschappelijke functie. Ze kunnen bij oudere bewoners zo
nodig een oogje in het zeil houden of een praatje maken. Met een
schoonmaakploeg van buiten de stad lukt dat beslist niet. Ook dat is de
kracht van het kleinschalige organiseren. Hoe dichter bij de mensen je
initiatieven ontplooit, hoe groter de impact op wijkniveau is.
Tot slot, wie wil je dat ik ga interviewen en waarover
moet ons gesprek gaan?
Ik stuur je naar Debra Solomon, een pionier in de Stadslandbouw. Zij
dacht al na over de relatie tussen voedsel en de stad, toen volkstuintjes
nog voor bejaarden en hippies waren. Ze heeft een constructieve,
duurzame blik op stadslandbouw. Niet als een verzameling van (tijdelijke)
moestuinen, maar als een infrastructuur die ingepast moet worden in het
stedelijke weefsel. Over de noodzaak van dat laatste moet je het gesprek
met haar maar aangaan.
39 ArchitectuurNL
36-37-38-39_interviewannetvanotterloo.indd 39 23-01-17 10:29