Bijna 175 jaar vormde het Sphinxterrein aan de noordkant van Maastricht het industriële hart van de stad. Hier bouwde Petrus Regout in de 19e eeuw zijn porselein-imperium op. Maar in de loop der tijd verhuisde de productie naar elders en door leegstand verpauperde het terrein. Met de opening van filmhuis Lumière in de voormalige elektriciteitscentrale van ‘de Sphinx’, is nu een sterk begin gemaakt met de herontwikkeling van dit gebied.
Op foto’s van tien jaar geleden oogt het complex volledig vervallen. Afbrokkelende muren, metershoge varens en struiken in een ruïneuze omgeving. ‘Het heeft tientallen jaren leeg gestaan. Als het wind- en waterdicht was gehouden, had dat wel veel gescheeld’, zegt architect Joost Wetzel van JHK architecten. Toch kon de directie van filmhuis Lumière blijkbaar goed door de chaos heen kijken. Hier wilden ze naar toe verhuizen, hier waren ze naar op zoek: de rauwe industriële sfeer van het voormalige ketelhuis van de Sphinxfabriek. Na een Europese aanbesteding kwam de combinatie van JHK-architecten en het in restauratie gespecialiseerde Verlaan & Bouwstra-architecten in 2012 als winnaar uit de bus.
Ingenieus gekoppeld
Vier verschillende gebouwen werden de afgelopen jaren gerestaureerd, geconsolideerd, opengebroken en ingenieus aan elkaar gekoppeld. Lumière bestaat nu uit zes bioscoopzalen, een restaurant, een café en een kantoor. Via een gemeenschappelijke entree in de voormalige timmerwerkplaats, vormen die delen samen nu heel logisch een eenheid en een bijzonder horeca- en filmcomplex. Het lijdt geen twijfel dat dit heel snel de nieuwe hotspot zal zijn van Maastricht. Hier wil je zitten. Het oude Lumière was gehuisvest in een kruipdoor-sluipdoor historisch pand in de Maastrichtse binnenstad, zo’n 500 meter zuidelijker. De nieuwe behuizing is compleet het tegenovergestelde, want in alles ruim en industrieel van karakter. Wetzel: ‘Het Filmhuis wilde hier zitten vanwege de sfeer en historie. Daar waren ze verliefd op. Dus hebben we ons afgevraagd: Wat is de essentie van het gebouw? Dat hebben we proberen te behouden.’ Die essentie zat ’m in de monumentale en industriële elektriciteitscentrale en de achterliggende ketelhuizen, alle drie met ranke stalen kapconstructies. De centrale (uit 1910) was stevig gebouwd, sinds 2008 een rijksmonument en de perfecte plek voor de gewenste horeca. De twee hallen moesten dus plek gaan bieden aan zes bioscoopzalen. Wetzel: ‘Maar als je zalen direct onder de kap plaatst, raak je het zicht op die staalconstructie kwijt. Terwijl men dat juist zo mooi vond.’
Demontage en wederopbouw
Het stalen geraamte van de twee ketelhuizen was verroest, beschadigd en afgebladderd. ‘Toch wilden we die graag restaureren en opnieuw gebruiken’, zegt restauratiearchitect Cor Bouwstra. ‘Als je zo’n frame met nieuw staal opbouwt, verandert het hele beeld, dat ziet er kunstmatig uit.’ Besloten werd om de staalconstructie compleet te demonteren, te zandstralen, waar nodig aan te helen, te versterken en af te lakken. ‘Je ziet nu dat het een oude constructie is, met oneffenheden, klinknagels en bijvoorbeeld de oude hendels om de daklichten te openen. Dat gevoel van authenticiteit, dat wilden we behouden.’ Het staal werd gered, maar van het oorspronkelijke metselwerk van de twee ketelhuizen bleef weinig bruikbaar materiaal over. Om de wanden weer op te bouwen (en ditmaal ook te isoleren) werd een vergelijkbare, wat onregelmatig gevormde baksteen gezocht en gevonden. ‘We hebben de metselaars opdracht gegeven om het niet te netjes te metselen en te voegen, zodat het wat slordige en industriële beeld ook daar weer terugkomt. De kunst was steeds om het niet te mooi te maken. Je moet niet met een klein kwastje en een tandenborstel aan de gang gaan in zo’n gebouw.’ Er is een enorme ingreep gedaan in deze gebouwen, zegt Bouwstra ‘maar eigenlijk zie je dat niet.’
Kelderbak en ruimte voor zalen
Door de complete demontage van de ketelhuizen werd het mogelijk om op die plek een enorme kelderbak te graven en zo ruimte te maken voor drie ondergrondse zalen. Dat zorgde ervoor dat er in de hallen genoeg ruimte was voor de andere zalen én het zicht op de kapconstructie bleef gehandhaafd. De kelderbak was technisch complex: ‘Je zit in het stroomgebied van de Maas, en je komt mergel tegen: waterdoorlatend.’ Een overgedimensioneerde betonnen bodem voorkomt ‘opdrijven’ en lekkage. De zes bioscoopzalen bieden plek aan ruim 500 bezoekers, bijna een verdubbeling ten opzichte van het oude Lumière. Het zijn fraaie, maar bescheiden dozen: betimmerd met eikenhouten latten. Hier hoef je als bezoeker nooit naar de juiste zaal te zoeken. De nummering is lekker oversized en een mooie vondst: witte stroken tussen het eikenhout vormen een duidelijk cijfer. Zowel isolatie als geluid als stoelen zijn ‘state of the art’: Wetzel: ‘In de éne zaal kan in de film een straaljager opstijgen zonder dat je dat in de zaal ernaast hoort.’ De grote zalen hebben een parabolische vorm: achterin wordt de zaal steeds steiler. ‘Je ziet dan meer mensen om je heen zitten. Dat versterkt het gevoel van ‘gezellig samen naar de film’ en je hebt beter zicht op het scherm.
Nog niet eerder zo gedaan in een bioscoop, volgens de deskundigen van Lumière. Dankzij de lattenbekleding op een spouw fungeren de zalen als geluidsdempers in de enorme hal. Het rustige en cleane uiterlijk van de afgeronde eikenhouten dozen contrasteert fraai met het zwarte staal van de trap, de ruwe bakstenen wanden en de vloer van beton. Zo’n enorme industriële ruimte wordt akoestisch natuurlijk nooit een 10, ‘maar de scherpe randjes zijn er toch wel vanaf.
Machinehal
Het restaurant zit in de voormalige machinehal, waar vroeger de enorme ketels stonden die stroom leverden voor de fabrieken van Regout. Wetzel: ‘Dat een fabriek stroom had was in die tijd erg bijzonder. Regout heeft die hal laten stuken, er zijn delen getegeld. Er zijn allerlei decoraties en ornamenten aangebracht zoals rozetjes in de lateien en gedecoreerde consoles in de oude kraanbaan. Heel ongebruikelijk natuurlijk voor een fabriekshal. Maar dit was z’n trots. Hier nam hij zijn zakenrelaties mee naar toe.’ Dit deel van het complex is een rijksmonument, maar dat zei niets over de technische staat. Er bleek veel asbest in het pand verwerkt te zijn en ook bouwkundig lagen er wel wat uitdagingen. ‘De voorgevel werd er bijna uitgedrukt door roestende stalen kolommen. Die hebben we helemaal vrij moeten hakken en vervolgens zijn de muren weer aangeheeld. Daar zie je nu niets meer van.’
Karakter en authenticiteit
De enorme ketels werden uit het interieur gesloopt, maar voor de rest lieten de architecten, samen met de interieurontwerpers voor het restaurant, zoveel mogelijk buizen, meters, kranen en zelfs de oude schoorstenen zitten. Die originele onderdelen geven de immense zaal karakter en authenticiteit, zonder dat het gekunsteld wordt. Het is fraai ingepast bij het interieurontwerp voor de horeca, dat in handen was van Dorine de Vos (Hotel New York en Villa Augustus) en Rosie Stapel. Het restaurant moet een publiekstrekker worden en de positie van het filmhuis verder verstevigen, je kunt hier een complete avond uit. Zulke industriële looks zijn uniek voor de Maastrichtse horeca. Het karakter van de stad is toch meer ‘sjeik en sjoen’ zoals ze het zelf noemen. De zalen kunnen overdag worden gehuurd, ook daarvoor is horeca natuurlijk van belang. De enorme en hoge ruimte, ook hier heeft de indrukwekkende stalen kapconstructie een hoofdrol, doet ondanks de kubieke meters toch prettig, huiselijk en ongedwongen aan. Bovendien zijn de akoestiek en de klimaatbeheersing op orde. Grote draaiende fans aan het plafond zorgen dat opgestegen warmte (er zit vloerverwarming in de hele ruimte) weer afdaalt. Ook een plus: mooi uitzicht over de binnenhaven.
Aangename verrassingen
Waar de technische staat van de gebouwen hier en daar tegenviel, waren er ook aangename verassingen. Het complex was in de loop der jaren diverse malen uitgebreid en verbouwd en zat vol verlaten technische ruimtes, waarvan sommige zelfs dichtgemetseld waren. Achter één zo’n dichtgemetselde doorgang kwam een fraaie ruimte tevoorschijn. ‘Prachtig. Hoefden we weinig aan te doen. Mooi betegeld met originele groene tegels en met dat licht van boven bijna een sacrale ruimte.’ Nu zitten daar de toiletten en garderobe voor het restaurant. Het restaurant bevindt zich op de eerste etage. Op maaiveld ligt buiten een prachtig terras op het zuiden, grenzend aan de Het Bassin. Dat wordt bediend vanuit de restaurantkeuken die zich ook op de begane grond bevindt, net zo als een apart café. De sfeer is hier weer anders: gemetselde gewelven, knus, laag. ‘Hier liepen vroeger de mannen met oliekannetjes om de boel te smeren.’
Het Bassin, de binnenhaven, was natuurlijk één van de redenen waarom Regout hier ooit zijn industrie vestigde: grondstoffen en eindproducten konden via het water per schip worden aan- en afgevoerd. Nu is het boffen voor de bezoekers die hier ’s zomers een plek bemachtigen. Het exterieur van het ketelhuis was ooit wit gesausd, maar aanvankelijk was het gebouw zandgeel. Die kleur en de originele afwerking zijn weer teruggebracht. ‘Door het verven van de buitengevel waren er allerlei decoraties en ornamenten niet meer zichtbaar. Nu is het een veel rijkere gevel, zoals die van origine was.’
Aanjager ontwikkeling Sphinxkwartier
Lumière moet de aanjager worden voor de ontwikkeling van het Sphinxkwartier. Het hele complex aan Het Bassin staat nu bekend als de Timmerfabriek. Vroeger werden hier de kisten getimmerd, waar de toiletpotten en wastafels – die aan de overkant van de straat in het Eiffelgebouw werden geproduceerd – in werden verpakt en vervoerd. De Timmerfabriek wordt het cultuurcluster van deze nieuwe Maastrichtse wijk. Een deel van de Timmerfabriek werd een paar jaar geleden al casco hersteld. Daar bevinden zich een expositieruimte en een concertzaal. Toneelgroep Maastricht krijgt er in de toekomst oefenruimte én een kleine zaal. Aan de overkant van de straat opende eind 2015 de nieuwe Pathé-bioscoop en daar vlak achter wordt het Eiffelgebouw verbouwd tot woningen en een studentenhotel.
Belvédère
De herontwikkeling van dit stuk stad, dat direct aan de binnenstad grenst, heeft erg lang geduurd. In 2004 werd het Masterplan Belvédère al gepresenteerd, maar de crisis kwam er tussen en de boel lag lang stil. Sinds in 2012 een ‘herijkt’ ambitiedocument door de raad werd geaccordeerd, wordt er vaart gemaakt met dit stedelijk ontwikkelingsproject. Belvédère omvat een groot gebied, dat direct aan de binnenstad grenst. Ook het Frontenpark hoort erbij. Er staan nog bijna 200 nieuwe woningen achter het Eiffelgebouw gepland, de tram naar het Vlaamse Hasselt loopt hier straks langs en dan is er aan de oostkant nog het gebouw van Landbouwbelang, dat een tijdelijke woonbestemming heeft. Dit gebied moet over een paar jaar een ‘moderne, bruisende stadswijk worden’, staat in het gemeentelijke ambitiedocument.
Toekomst van de stad
‘Belvédère is in historische zin altijd belangrijk geweest voor Maastricht en is dat nu ook weer voor de toekomst van de stad.’ In de jaren negentig werd aan de andere kant van het centrum Céramique ontwikkeld, op het voormalige terrein van die andere Maastrichtse porseleinfabrikant. Daar werd in korte tijd bijna alle industriële bebouwing gesloopt, en verrees veel nieuwbouw. Hier worden andere keuzes gemaakt en is er een hoofdrol voor het architectonische erfgoed. Eigenlijk twijfelt niemand eraan dat het Sphinxkwartier het succes van Céramique minstens gaat evenaren. succes van Céramique minstens gaat evenaren.
Tekst: Anka van Voorthuijsen
Fotografie: Marcel van der Burg, Philip Driessen
Dit artikel is gepubliceerd in ArchitectuurNL nummer 1 van 2017